Het bevolkingsonderzoek PSIE (Bevolkingsonderzoek Prenatale Screening Infectieziekten en Erytrocytenimmunisatie ) heeft als doel ernstige gevolgen van hemolytische ziekte van de foetus en/of pasgeborene (HZFP (Hemolytische ziekte van de foetus en pasgeborene )) te voorkomen. Hiervoor wordt in week 27 (zwangerschapsduur) het bloed van RhD-negatieve zwangeren gescreend op IEA (Irregulaire erytrocytenantistoffen ) en wordt de RhD-bloedgroep van het kind bepaald. Afhankelijk van de uitslag vinden vervolgacties plaats.
Beleid bij Rhesus (D)-negatieve zwangeren
In Nederland is 15% van alle zwangere RhD-negatief. Ongeveer 60% van hen is zwanger van een RhD-positief kind. Deze vrouwen lopen de kans om tijdens deze zwangerschap RhD-antistoffen te maken. Tijdige toediening van anti-RhD-immunoglobuline (anti-RhD- lg ofwel anti -D) aan deze vrouwen voorkomt in de meeste gevallen dat zij RhD-IEA vormt. In Nederland wordt twee keer anti-RhD- lg (dosis 1000 IE (Internationale Eenheden
)) toegediend. Toediening gebeurt bij een zwangerschapsduur van 30 weken (vanaf week 30+0 tot uiterlijk 31+6) en nogmaals binnen 48 uur na de bevalling.
Met de introductie van niet-invasieve diagnostische technieken is het nu mogelijk om de RhD-bloedgroep van het ongeboren kind te bepalen, de zogenaamde foetale RhD-typering. Erfelijk materiaal (DNA) van het ongeboren kind is namelijk aantoonbaar in het bloed van de moeder. De foetale RhD-typering vindt plaats bij een zwangerschapsduur van 27 weken (niet vóór zwangerschapsduur 27+0). Ook wordt nogmaals het RhD-antigeen van de zwangere bepaald en wordt de eventuele aanwezigheid van IEA onderzocht. Het onderzoek beperkt zich tot RhD-negatieve zwangeren.
Alleen die vrouwen die zwanger blijken te zijn van een RhD-positief kind krijgen antenataal bij een zwangerschapsduur van 30 weken (vanaf week 30+0 tot uiterlijk 31+6) en postpartum anti-RhD-Ig toegediend. Als blijkt dat de zwangere is gesensibiliseerd en het laboratorium antistoffen tegen het Rhesus (D)-antigeen (D-IEA) vindt, hoeft geen anti-RhD-Ig toegediend te worden.
Bijzondere situaties na invoering foetale RhD-typering
RhD-bloedgroep kind niet bekend
Anti-RhD-Ig moet worden toegediend bij een zwangerschapsduur van 30 weken (zwangerschapsduur vanaf week 30+0 tot uiterlijk 31+6). Indien bij een zwangerschapsduur van 31 weken (31+6) geen uitslag van de foetale RhD-typering bekend is, krijgt een RhD-negatieve moeder bij een zwangerschapsduur van uiterlijk 31 weken en 6 dagen anti-RhD-Ig toegediend. Indien duidelijk is dat er ook geen uitslag komt, moet, voorafgaand aan de toediening van anti-RhD-Ig, alsnog bloed worden afgenomen voor de bepaling van de foetale RhD-bloedgroep.
Wanneer is er nog een navelstrengbloedbepaling nodig ?
Tot 1 juli 2011 werd bij de pasgeboren kinderen van RhD-negatieve moeders de RhD-bloedgroep bepaald in het navelstrengbloed. De routinematige navelstrengbloedbepaling is per 1 januari 2013 afgeschaft. Het lokale laboratorium bepaalt na de geboorte van het kind met spoed de Rhesus (D)-bloedgroep in het navelstrengbloed indien:
- de uitslag van de foetale RhD-typering ontbreekt. Indien het kind RhD-positief is, krijgt de moeder anti-RhD-Ig toegediend.
- bij de geboorte van meerlingen met een positieve foetale Rh(D) typering. Als uit de navelstrengbloedbepaling blijkt dat twee kinderen RhD-positief zijn, krijgt de moeder twee doses toegediend. Het beleid bij de geboorte van drie of meer RhD-positieve kinderen hangt af van de uitslag op de Kleihauertest. Voor indicaties en doseringen zie ook de "Richtlijn Erytrocytenimmunisatie en zwangerschap(PDF)".
- in bepaalde uitzonderingssituaties zoals bijvoorbeeld bij zeldzaam voorkomende genetische variatie op geleide van het advies van Sanquin (Eén van de twee centrale laboratoria op het gebied van erytrocytenimmunisatie ) Diagnostiek.