De veelgestelde vragen met betrekking tot preventie van zwangerschapsimmunisatie, zijn ingedeeld in de categorieën: RhD-negatieve zwangeren, Rhesus (c) en algemene vragen.
RhD-negatieve zwangeren
Dat is van belang voor de IEA (Irregulaire erytrocytenantistoffen )-bepaling. Indien anti-RhD-Ig is toegediend voorafgaand aan de bloedafname, kan dit anti-RhD-Ig worden aangetoond bij de IEA-bepaling. Als het onduidelijk is of het gevonden anti-RhD-Ig afkomstig is van een anti-RhD-Ig-toediening moet er met de verloskundig zorgverlener overlegd worden en dat is voor beide partijen tijdrovend. Vul daarom altijd in of er wel/niet anti-RhD-Ig is toegediend voorafgaand aan de bloedafname.
De foetale RhD-typering wordt verricht met gebruikmaking van celvrij DNA dat aanwezig is in bloedplasma van de zwangere vrouw. Het celvrije DNA is afkomstig van de placenta en betreft dus altijd de huidige zwangerschap. Foetale bloedcellen kunnen wel afkomstig zijn van een vorige zwangerschap. In validatieonderzoek bleek dat de uitslag van de foetale RhD-typering niet beinvloed werd door eventuele bloedcellen afkomstig van bloedvormend weefsel afkomstig van een eerder kind.
Bepaling wordt verricht op celvrij DNA van het kind dat bij iedere zwangerschap vanaf week 5 in minimale hoeveelheden in het plasma van de moeder aanwezig is. Het DNA is niet afkomstig uit foetale bloedcellen maar van de placenta. De buitenste cellaag van de placenta, de syncytiotrofoblast staat in contact met het bloed van de moeder. De aanwezigheid van celvrij DNA is dus onafhankelijk van FMT (Foetomaternale transfusie. Bloed van het kind dat in bloedbaan van moeder komt. ).
Op dit moment is er geen eenvoudige en kosteneffectieve controle op aanwezigheid van foetaal DNA in moederlijk bloed mogelijk. De validatiestudie heeft aangetoond dat de hoeveelheid foetaal celvrij DNA in moederlijk bloed in het derde trimester voldoende is om de test uit te voeren. Bij het screenen van een gezonde populatie is een zeer geringe foutmarge geaccepteerd. Uit de validatiestudie is gebleken dat er goede overeenstemming is tussen de foetale RhD-typering met celvrij DNA uit moederlijk bloed en de navelstrengbloedbepaling.
Als de foetale RhD-typering in het eerste trimester plaatsvindt bij vrouwen bij wie IEA (Irregulaire erytrocytenantistoffen
) zijn aangetoond, wordt er wel gecontroleerd op de aanwezigheid van foetaal DNA. De controletest bestaat uit het zoeken naar vaderlijke kenmerken in het bloed van de moeder. Het gaat in dit geval om een diagnostische bepaling en niet om een bepaling in het kader van het bevolkingsonderzoek PSIE (Bevolkingsonderzoek Prenatale Screening Infectieziekten en Erytrocytenimmunisatie
). De foetale RhD-typering wordt dan uitgevoerd om vast te stellen of intensieve monitoring en behandeling nodig is.
Het RIVM-DVP (Dienst Vaccinvoorziening & Preventieprogramma’s van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ) koopt anti-RhD-Ig centraal in en distribueert dit kosteloos naar de verloskundig zorgverleners. In gebieden waar het DVP (Dienst Vaccinvoorziening & Preventieprogramma’s ) niet levert, zoals de Waddeneilanden, geldt in 2020 een maximale vergoeding van 53 euro voor een ampul anti-RhD-Ig van 1000 IE (Internationale Eenheden ). Deze vergoeding wordt alleen verstrekt indien daarover afspraken gemaakt zijn met RIVM-DVP.
Anti-RhD-Ig is een bloedproduct dat afkomstig is van gesensibiliseerde RhD-negatieve donors. Zij hebben dus RhD-antistoffen, oftewel anti-RhD-Ig in het bloed. Donors worden regelmatig opnieuw gesensibiliseerd om de concentratie van anti-RhD-Ig in het bloed te verhogen. Het plasma van deze donors wordt gedurende een periode verzameld en gepooled, waarna het anti-RhD-Ig uit het plasma gezuiverd wordt
Een gesensibiliseerde moeder maakt hetzelfde anti-RhD-Ig. Maar de dosis die zwangere vrouwen in week 30 krijgen toegediend is te laag om het kind te schaden. Zwangere vrouwen krijgen een dosis anti-RhD-Ig toegediend die voldoende is om gedurende een langere tijd in het bloed van de moeder circulerende RhD-positieve erytrocyten van het kind weg te vangen.
Rhesus (c)
RhC en Rhc zijn elkaars tegenhangers in dit Rhesusbloedgroepensysteem. Het gaat bij RhC en Rhc om twee verschillende structuren op de membraan van de rode cel.
Er zijn verschillende uitslagen mogelijk die u van uw laboratorium kunt krijgen met betrekking tot de typering van Rhesus c:
- Rh(c): negatief of positief
- Rhesus CC of RhCC: dit betekent dat mevrouw Rhc-negatief is
- Rhesus Cc of RhCc: dit betekent dat mevrouw Rhc-positief is
- Rhesus cc of Rhcc: dit betekent dat mevrouw Rhc-positief is
Overige vragen
Sanquin (Voorheen CLB (Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst van het Nederlandse Rode Kruis) te Amsterdam, één van de twee centrale laboratoria op het gebied van erytrocytenimmunisatie. ) Diagnostiek stuurt de uitslag óók aan het inzendende laboratorium als de aanvragend verloskundig zorgverlener op het formulier vermeldt dat er een kopie aan het inzendende lokale laboratorium gestuurd moet worden. Anders gaat de uitslag alleen naar de inzendende verloskundig zorgverlener.
De belangrijkste reden is dat K-IEA (Irregulaire erytrocytenantistoffen
) bijna altijd al vroeg in de zwangerschap worden ontdekt, dus bij het eerste bloedonderzoek. In de OPZI-studie (‘Opsporing en Preventie Zwangerschapsimmunisatie’. Een evaluatie van de IEA-screening en de antenatale anti-D-profylaxe, uitgevoerd door Sanquin Bloedvoorziening, divisie Research en Diagnostiek en de afdeling Sociale Geneeskunde van het Academisch Medisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam.
) (opent in een nieuw venster) is in twee jaar in heel Nederland geen enkel geval van ernstige ziekte door laat gevormde K-antistoffen ontdekt. Ook buitenlandse onderzoeken vinden geen aanwijzingen voor het nut van extra screening van K-negatieve vrouwen. Daarmee verschillen K-IEA van D-IEA en c-IEA. D- en c-IEA kunnen ook nog laat in de zwangerschap ontstaan of pas later in de zwangerschap aantoonbaar worden als gevolg van nieuwe prikkeling van het immuunsysteem en ook bij late vorming toch ernstige hemolytische ziekte veroorzaken. Om die reden is het belangrijk laat in de zwangerschap nogmaals te screenen op D-IEA en c-IEA.
Een andere reden voor het niet screenen van K-negatieve zwangeren is dat de kans dat een K-negatieve zwangere een K-positief kind krijgt, veel kleiner is dan bij RhD-of Rhc-negatieve zwangeren, dus er een veel kleinere kans op late vorming van K-IEA, omdat dit maar een klein deel van de zwangere vrouwen betreft. Overigens worden bij RhD-negatieve vrouwen en bij Rhc-negatieve vrouwen eventueel laat gevormde K-IEA met de test ook opgespoord.
Nauwelijks aantoonbare antistoftiter. Er is een lage hoeveelheid antistoffen aanwezig. Toch moet je deze uitslag interpreteren als “positief”. Vervolgonderzoek blijft nodig.
Een lage titer wil zeggen dat er een lage concentratie antistoffen aanwezig is. Bij een hoge titer zijn er veel antistoffen aanwezig. Bijvoorbeeld bij een titer van 1:2 zijn er minder antistoffen aanwezig dan bij een titer van 1:128.